Op de bar voor het keukenraam lagen elke ochtend drie pakketjes klaar, voor ieder kind één. Grof volkoren boterhammen in een witgrijs papieren zakje.
De nog platte zakjes van een stapel, de bovenkant gekarteld, de onderkant voorzien van dun verlijmde hoekjes. Mijn vader vouwde eerst de zakjes open tot een rechthoekig met lucht gevuld doosje. Hij werkte per kind. Van links naar rechts. Ik was de middelste. De onderste boterham kreeg beleg, de kale kwam er bovenop. De boterhammen sneed hij overlangs door. Hij schoof ze in het papier. Het paste net. De open bovenkant met de zaagtandjes netjes naar binnen gevouwen ter afsluiting. Een precisie werkje.
Het doordeweeks ontbijt in huize Maartens: ieder voor zich. Op zondag werd het meer dan goed gemaakt, dat heette brunch. Ik was laat, altijd haast, eten was ’s ochtends niet aan de orde. Het papieren broodpakje paste keurig in het rechter voorvakje van de leren boekentas. Later ging het brood in de legergroene ‘pukkel’ mee haar school. Ik opende steevast, bij aanvang van het tweede lesuur, ongeduldig het zakje, dat inscheurde door mijn hongerige vingers.
Ik at mijn brood ook overlangs. Twee smeerleverworst en twee jonge kaas. Als het hartig beleg vroegtijdig ‘geplunderd’ was, vond ik speculaasjes Twee zacht geworden molentjes in roomboter. Ik at eerst de korsten eromheen. Plette daarna het koekje srevig in de boter en het brood: het lekkerste voor het laatst. Speculaas doorkruiste wel het snijdprotocol, de boterhammen móesten middendoor. Twee zakjes per persoon: hartig en zoet werden gescheiden. Op woensdag kregen we ook twee pakketjes mee. De geur van zwavel verspreidde zich over mijn tafeltje. Het hoopvolle nog lauwwarme 3-minuten ei. Zacht diepgeel. Het bovenste sneetje bedekte losjes, een dun dakje maar altijd overlangs. Ik schoof het geheel overstoorbaar, in één moeite naar binnen. Een knispertje onopgelost zout. Daarna viel elke vorm van brood tegen op die dag.
In de winter maakte ik tosti’s van de kaasboterhammen. Bovenop de loeihete gaskachels, ik zat aan het raam. Onder de luistertoets Frans smolt ik uit verveling wel eens een gesuikerd schuin dropje op het hete ijzeren rooster. Met mijn vinger trok ik zo lang mogelijke draden omhoog. Nog jaren daarna waren her en der zwarte teerachtige plakkaatjes zichtbaar.
Mijn klasgenoten hadden allemaal een échte brooddoos. Ik vroeg er maar niet meer naar. Mijn moeder hield niet van plastic. Mijn vader smeerde lange tijd mijn brood. Hij verzaakte nooit. Ik verlang soms naar dat heldere moment. Tussen het geluid van klasgenoten. Het zakje op tafel, erin spieken, gekraak en de aanblik van zijn aandoenlijk overlangs gesneden boterhammen.