Engels

Hij zat met een liniaal in zijn broek. De leren riem op de rem. Hij leunde achterover. De bureaustoel veerde soepel mee. Tussen zijn broekband verdween een stuk meetlat. Hij mat niets. Hij zat zo. En bewoog. Soms. Alsof hij roerde. Alles even onberispelijk. Keurig gekleed. De riem gelijk aan zijn gaatjesschoenen. Niks kwaads in de zin. Althans, zo ervoer ik hem. Het. Elke dag liet hij een klasgenootje een pakje halen. Lexington. Ik vond het sexy. Dat woord.

Hij rookte. Hij rochelde. Hij spuugde. Voor de klas. Voor het bord. In de rvs gootsteen. Nooit ernaast. Op het met plakkaatverf beklodderde geribbelde aanrechtblad. De lege jampotten. Op de rand. Scheef. Tegen de muur. De kwasten treurig. Wijd uitstaand grauw varkenshaar. Droog. De achtkantige zwarte plastic bak stond klaar. Steevast te vroeg. De pakjes. Hannibal. Schoolmelk. Lauw. Ik stuitte eens met mijn glazige schuine steekrietje op niets. Ik zoog. Er had zich een kaasje gevormd. In een puntje. We gilden. Gruwden bij het aanzien. Dat was in klas 4.

De driehoekige pakjes melk. Van de rozerode papieren plakkertjes die over het door alu beschermde nog door te prikken gaatje zaten kon je iets kopen. Zei mijn broer. Toen ik een plastic zakje had vol had, toog ik naar de speelgoedwinkel. Op Het Plateau. Te ver weg om er te mogen spelen. Ik koos een onbewaakt moment voor deze gewaagde exercitie. Triomfantelijk kieperde ik alles op de toonbank. Voor knikkers. De mevrouw sprak streng. Bewolkt. Grauw. Onverrichter zaken.

Hij rookte. En veel. Hij gaf aardrijkskunde of geschiedenis. Voornamelijk. Aan de rest deed hij niets. Of heel weinig. Ik had hem in klas 4. Ook in 5. En in klas 6. Hij had een prachtig handschrift. L. de Betuwé. Ik imiteerde het thuis tot in de puntjes. Uit mijn poesiealbum. Daar stond hij in. Ik hield van zijn verhalen. Over de guillotine. Over verre landen. Hij spuwde. Vuur. Hij beende. Voor de klas.

IJverig. Vooral bij topografie. De sierlijke hoofdletters. Elke naam opnieuw. Verse regel. Landkaarten inkleuren. Zelf een droomeiland tekenen. Ik drukte hard op mijn punten. Europa krulde van geluk. Geen rekenen. Geen taal. Wel lezen. Dat vond ik fijn. Alleen. Lezen. Aardrijkskunde. Geschiedenis. Mooier met kleurpotloden. Caran d’Ache. Dat woord smaakte. Naar karamel.

Op mijn rapport in klas 6 had hij een bolletje aangekruist. Het kruisje stak fel over de getypte 0. Dominant. Het stond er. Het zei mij niks. Voor het onderdeel Groepswerk. Op vrijdagmiddag gingen de tafels in groepjes. Ik vond het rommelig. Ik wilde luisterlessen. In rijtjes. Aan het raam. Naar buiten. Kijken. Voorbij het schoolplein. Mijn hoofd. Dromen. Handvaardigheid was onbegrip. Gedoe. De opdracht werd mij duidelijk. Du moment dat ik het gemaakte inleverde. Schuin keek ik toen pas naar wat. De anderen. Zo moest het. Dus. Niet.

Verlegen. Bleef ik. Thuis onverwacht soms driftig. Waarom weet niemand. Geen item. De middelste van drie. Ik liep niet voorop. Of achter. Bij het afscheid van klas 6 playbackte ik Luv. Blond moest tussenin. Alledrie in een strokenrok. Mijn benen wilden niet zoals geoefend. Voor de spiegel. In de slaapkamer van mijn ouders. Aan de toilettafel. En hakken. Sieraden. Parfum. Daar lukte het wel. Luv. Mijn moeders lippenstift. Als ik zestien was. Dat zei nijn moeder. Lipstick. Spannend woord.

Eenmaal in mijn uniform was ik vrij. Los. Ging ik. Vol erin. Kamp. Vuur. Zingen. Koken. Sjouwen. Sjorren. Ik haalde in hoog tempo alle insignes. Naaide ze op mijn mouw. Scheef. Rechts. Links het hagelwitte fluitekoord. Strak. Ik hield het meeste van mijn rode zakmes. Zaterdag was scouting. Op de oude boerderij. In de polder. Aan een scherpe bocht. Tussen slootjes. De vlag gehesen. Baret op. De mijne was te groot. Een verplicht nummer onder de beige blouse. De bruine strak ingenomen ribbroek. Lois. Want smalle heupen. Corduroy. Dat zei mijn vriendinnetje. Ik vond dat een vies woord.

Ik huppelde zo de brugklas in. Havo/vwo. Klas 1d. Ik paste niet op een grote fiets. Mijn leren boekentas was stijf. Lichtbruin. Vers. Poep. Ik nam alles mee. De eerste dag. Bosatlas. De 48ste druk. Oom de Tekendoos. Scheef en zwaar. Onder de grijze Bibia’s geklemd. Het voorwiel bij stilstand fier in de lucht. Het pakje brood paste het linker voorvakje. De onbeschreven Ryam rechts. Ddctas sneed stroef. Twee glimmende slotjes. Goudkleurig sleuteltje. Boeken waren heel duur. Mijn vader had dat gezegd.

Koornstra. Zij gaf de eerste les. De oranjebril keek statig. Haar handen hingen slap. Polsen geknakt. Borsthoogte. Naast mij zat Gerard. Uit Hekelingen. Hij had zijn krentenbol uitgehold. Telkens een nam hij een stukje. Hij tekende een hartje in mijn agenda. Ik kleurde tot achter de pootjes van mijn Lee Touwers-bril. Die middag had ik verkering.

De volgende dag had ik het eerste uur Engels. Van Willems. De namenlijst. Dus jij bent Miesje, Miesje Duinkonijn! Hij had het tegen mij. Koele ogen. Er gebeurde weinig. Hij begon met de les. In de pauze deed ik mijn boekentas op slot. Ik rende naar de hal. Ik had zakgeldverhoging gekregen. Voor vijf keer melk. Per week. Een bekertje kostte 0,35 cent. Ik tapte rood. Zoet. poeder. In een plastic bekertje. Een soort automaat. Voor 0,10 cent. Nooit meer melk. Broer Marc grinnikte’ s avonds onder het eten. Hij was Max. Max Duinkonijn. Bij Engels. Alleen bij Willems. Hij zat in vwo-3.

Vijven volgden op mijn gele cijferkaart. Ik schreef huiswerk in mijn agenda. Op de dag dat ik het opgekregen had. Bij wiskunde haalde ik twee zevens. Tot en met het onderdeel Verzamelingen. Daarna haakte ik af. Engels deed ik niet. Snapte ik niet. Willems. Not. Ik durfde niet. Hardop. Voor de klas. Ik zweeg. Naar buiten kijken. Dromen.

De verkering bleef. Tot aan de La Bamba. De houten vloer van de gymzaal golfde. Een buitenste kring. Een binnenste. Massa. Tot je stopte. Of de ander. Lukraak. In het donker. Stapje naar achteren. Of plat. Rug tegen het beslagen ruit. Eindeloos. Ik deed er zestien. Mijn vader reed om 22:00 uur de Peugeot tot vlak voor de schoolingang. Ik schaamde mij diep. Maar echt. Tongen. Dat was het nieuwe toverwoord.

Rond Pasen kregen mijn ouders een brief. Over mij. Doubleren? Nee tenzij… De brief deden ze weg. Uiteindelijk wetd ik bevorderd naar leerjaar 2 h/v. Twee taken. Voor wiskunde. En Engels. Mijn moeder ging op gesprek. Van de tien hoofdstukken uit Your Way To English moest ik tien zinnen vertalen. Twee kanten op. Dat ik op uitwisseling ging naar Engeland met de scouting. Dat mijn Engels in het Thetfordse gastgezin erop vooruit zou gaan. Dat hij het op prijs zou stellen als ik een kaartje zou sturen.

De uitwisseling was een groot succes. Van de boot. Tot het kamperen. Van het bezoek aan het gemeentehuis alwaar ik de pluche stoel in de raadszaal onderzeek. Tot en met drie dagen bij het überkeurige gastgezin. Cambridge en tot slot een Kermis op een strand. Moe gelachen pakte ik een kaart uit een rek. Een man op het strand. Een blote vrouw in schaarse bikini verderop. De tunnel voor zijn stijve onder zijn handdoek. Plat. Humorloos. Aan meneer Willems. Ik schreef de hartelijkste groeten in mijn mooiste handschrift. Nederlands. Hij een kaart. Een man een man. Een woord een woord.

Bij thuiskomst lagen 100 zinnen vertaald voor mij klaar. Vriendje Rik via mijn broer gecharterd. Ik schreef ze over in een schrift. Conrector Van der Heijden deelde op de eerste schooldag mee dat ik bevorderd was. De taken waren voldoende. Met Willems heb ik nooit meer een woord gewisseld. Tussen Engels en mij kwam het niet meer goed.
image

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s