Wandelen is het niet. Ik bedoel lopen. Wandelen is uit mijn jeugd. Op zondag. Rockanje. De blauwepaaltjesroute. Hand op het paaltje. Tellen en verder. Rennen. Met mijn broers. Rondje Quakjeswater. Wintersport. Een bergtochtje op nieuwjaarsdag. Skiliften bleven stil. Ik deed dus mee. Naar een hut. Met een doel. Konden de ouders weer verder gaan met drinken. Ik wou op de ski’s. Meer niet. Mijn moeder deed mij op de scouting. Ik was verlegen. Kroop ik weg. Achter haar rok. Stukje stof in mijn hand. Blokfluit ging het niet worden. Sporten. Zomaar. Daar deden wij niet aan in huize Maartens. Een trouwe padvinder. Dat was ik.
De avondvierdaagse. Die liep ik. Negen keer. Wij scoutingmeisjes draafden. De vijftien kilometer. In uniform. Achter de oudere zeeverkennersjongens aan. Heimelijk verliefd. Op een donkerblauwe pet. Met de lichtste ogen. Rennen. Drie Dextro’tjes. Water. Wij zongen ons door de vierdaagse. ‘Shalem Malijkum. Wij zijn de rasechte Turken. We dragen hele lange jurken en roken surrogaat sigaren…’t kan ons niet verdijen met hoeveeeel jooooongens we vrijen’ …etc. etc. Favoriet. ‘Ver weg in de donkre bossen zie je de zwarte negers hossen, hoila hoila hoila hoila hol.’ Wisten wij veel.
De tante uit Marokko ging ook nog wel. Een potje met vet was voor de uniformlozen. Wij hadden onze standaard. TjoepTjoep. Het liedboek. We lachten. We liepen. We zeken. De bruine corduroy was stroef. Langs de burgemeester van Spijkenisse. Rijtjes van vier. Een meter tussen elk. Achter de drumband. Opgewonden. In de maat. Vaandel in een emaille mok aan je broekriem. Een hand los. Voorop. Een bronzen cijfertje erbij op de medaille.
Het schrikbeeld. Dezelfde schoenen. Dezelfde jas. Het zat er al vroeg in. Mijn vader dweepte met de ANWB. Werd heilig verklaard. Dat blaadje. De kampioen. Dun ruikend papier. Valse beloftes van geen kwaliteit. Hetzelfde jack, nee. Nooit. Lopen nee. Fietsen. Ja, fietsen. Op mijzelf in Rotterdam 1985. Alles. Fietsend. Er kwam ook mijn auto. Een eerste. Een 2CV Charleston. Er kwam een vriendje. Hij liep. Hij beklom. Hij wel. De auto bleef. Ik liet hem.
Ik liep tegen de dertig. Ik aerobicte flink. In hele korte broekjes. In hele korte shirtjes. Op hele korte beentjes. Ik kreeg er geen genoeg van. Sporten. Lopen 2.0. Een bevriend stel zou een jaar reizen. Met Kerst in Nepal. Dat we wel langs zouden komen. Ik riep het opeens. Direct de tickets geboekt. Moet kunnen. Twee weken. Vriendin W die hard mee geroepen had, trok wit weg. In training. Zou ik gaan. Niet bij de ANWB. Nooit. Bij de Beffer kocht ik de dikste. De warmste. Slaapzak. Thermo. Zijden lakenzak. Sokken. De bergschoenen spoot ik blauw. Dat paste beter. Van ene H leende ik een jack. Gore-tex. Mijn outfit en rugzak een kilo of twaalf. Van trainen kwam niet veel.
Aankomst in Kathmandu. Vrolijk weerzien. E & R. We bleven steeds maar hangen. Happy Hour. De beelden zijn wat vaag. Een permit. Wat stempels. We gingen. Hallo Himalaya. Ik was een goede derde. Ik rookte. Ik kachelde mee. Omhoog ging het. Smaller werd het. Kouder werd het. Hoger. Ingehaald worden door Nepalees op teenslippers. Een mand op zijn rug, erin zijn vrouw. Onduidelijk en vooral bruin eten. Vlaggen en rollen. Gebed. Zonder end. Uiterst gastvrije gezinnen. Kinderen die meerennen. lachend. Donkere hokjes. ‘s Avonds bij een vuur. Zepen met ijskoud water. Vier vochtige doekjes p.p.p.d. Houten bedjes. Bloedheet had ik het. ’s Nachts. We liep de pas. Op en weer terug. Ik overwon mijzelf. Huppelend naar beneden. De vreugde was groot. Thuiskomst in Kathmandu. Bier in Katmandu. Ik hield nog iets over. Het kwam van de wodka. Of eigenlijk de ijsblokjes. Nepalees kraanwater.
Daarna deed ik nog wat aan ‘hutjes’. Devilshead. Zo’n 60 kilometer ten zuiden van Eilat. Een paradijs. De woestijn. De Sinaï. Aan de Rode Zee. Op een kleedje bij de bedoeïen. In een hut. Op het zand/steen/strand. Bij het koraal. Rif. Zee. Herfst- en kerstvakanties. Zon en droog. Met A &J. Met I en J & H. Met Oom en tante. Met pa & ma. Ook met H. Bijna samen. Gewoon omdat het kon. Mount Mozes was een forse beklimming. Je was er een dag mee zoet. Daar bleef het dan weer bij. Terug in Rotterdam liet ik mij niet in. Met enige vorm van lopen.
Er kwam een plan. Bedacht bij een wijn. Vanzelfsprekend. We gingen lopen. Lopen voor het goede doel. De school gaf tijd. De leerlingen sponsorden. MAA & SAM op weg. Eerst 150 kilometer voor Togo. Van Santiago de Compostella via Muxia naar Fi(ni)sterra. Twee uiteindjes van de Camino. Past goed net. Negen dagen. Het trainen was er soms. Soms ook niet. We gingen. Gewoon.
Door een leesfout vlucht Ryan Air gemist. Omgeboekt. Hola Valladolid. Een auto huren. Dan maar. Op naar Santiago. Vertrek 2.0. De eerste avond. Te veel. Te lang. Te kroeg. Hostel gesloten. In het beste Spaans. Binnen. Te hard lachen. Parketvloertje nat zeiken. Dweilen. Slapen. Een kater en 8 kilo. Dapper begin. Drie maal hetzelfde park opnieuw ingelopen. De schelp niet vinden. De stad uit. het pad op. Daarna ging het beter. MAA. Diesel. SAM. Benzine. Op stoom. Gallicië. Op weg naar het einde.
Een geflipte docent. Een viertal jolig Frans. Een arty-farty ‘Ach bist du auch ein peregrino’ die anschluss zocht. Een leven vol verhalen van mislukking. Op zaal in herberg. Tussen de die hards. Meer dan een maand onderweg. Wij een paar dagen. Ik snurkte. Het luidst. Na Santiago moet je door. Waar wij begonnen. Tot aan zee. Kickend. Scheldend. Blarend. Zwetend. Zoekend. Kapotleuk. Zon in de zee. Opeens was het klaar. Twee aflaten op zak. Wie doet me wat. Kraters bleven. De voeten dik. Thuis. In de watten. En sponsorgeld. Veel.
Een jaar later, 2009. De E14. Een nieuw goed doel. Ver weg. Eerst vliegen. Dan de ferry. Ancona -> Patras. Bus. Taxi. Bus. Taxi. ‘En daxi!’ Midden Griekenland. Sterea Ellada. Gesloopt. De traditie wil dat we beginnen met een kater. Etappe1. Andere koek. Retesteile bergen. Vrijwel onbewegwijzerd. Te lopen met een GPS. Die hadden wij dan weer niet. Ik hing aan een tak. SAM tegen een stronk. Een verlaten dorp. Een niet-hotel. Etappe zoveel. Volbracht. Warm. Onherbergzaam. Geen bereik. Acht uur lang. Sneeuw. Een rivier. We verdwaalden. We vonden terug. Onbedaarlijk. En afzien. Na 130 kilometer. Na de zuidhelling. Na Delphi. Na de olijfbomen. Na de zon. We ging door. Tot in de zee.
Lopen met. Lopen zonder. Een doel. Doelloos. De polder. Het strand. Met schoenen. Met veters. Op blote voeten. Dat is mij het liefst.
Ik mis het als ik het niet doe. Als loop. Blijf ik lopen. Ik heb een bescheiden lijstje. Met dingen nog te doen. Santiago – Fisterra. De Camino lonkt. Meer dan ooit. De Camino Frances. St.Jean Pied de Port. En verder. Lopen. Veertig dagen. Er is een plan. Er is een ‘in principe’. Er is een jaar. Er is een maand. De schoenen zijn gekozen. En nu. Lopen.