Het echte boekverbranden deed pas zijn intrede in mei 1985. Een soort van nacht. Wakend in de fietsenstalling. Aan matjes deden we niet. Jongens. Liggend op hun kleurig geblokte kleffe dekbed. Meisjes op een elleboog. Half bedekt met een fris streepje of net petiterig bloemetje. Tussen de houten staande latten kierde het schoolgebouw. Te nieuw. Te wit. Niks binnen, verbannen naar buiten. Havo-5. Flessen fout zoet, sterk restant van thuis en wat treurig spul uit grote mandflessen. De smaak van kokos. De geur van zijn leer. De afdruk van zijn jasrits. Heftig en tijdelijk op mijn wang. Ik wilde Scarface. Ik wilde voor altijd.
Tevoorschijn gekomen. Tegelijk met de ochtend. Het volgzame georganiseerde deel verzamelde bij de menhir. Het plein. Ons plein. Kolderdag. Zoals gepland. Er werd nog wat zenuwachtig gedaan over welke muziek nu wel of niet. Wij draaiden weg. Taaiden af. Een vreugdevuur aan het kanaal. Ik had een aansteker. Ik had de meeste scoutingjaren. Ik moest stoken. Mijn vuur. Mijn Wordstudy 3000 ging in meer rook dan vlammen op. Vreugde alom.
Een tweede boekverbranding kon niet lang uitblijven. Met de eerstejaars van de katholieke pabo op studiereis. Het Veldstudiecentrum. Orvelte. Ik woonde in Rotterdam. Ik woonde op mijzelf. Een week all-inclusive. Welkom. Tot vier keer toe gerecycled schuurpapier op de plee, onbeperkt appels en heel veel ander onduidelijk voornamelijk bruin groen. Zelf getrokken melk, zaden en linzenachtigen in overvloed. Het gebrek aan elke vorm van vervoer en erger: horeca of middenstand. Sindsdien heet het Drenthe.
Het biologische echtpaar liet ons, mede natuurvrienden, na het diner alleen achter. De immense ijskast wat verroest, bleef open in een diep diep vertrouwen. Een touwtje met een potloodje bungelde aan het handvat. Ernaast de voornamen van onze klas in regelmatig handschrift op een velletje papier, de lijntjes ertussen bibberig. Eerst een verticaal streepje zetten. Dan inschenken. Wijn. Of bier. Ik bezat een tientje. Ik schreef zuinig mijn streepjes.
Een foto. Net 18 jaar. Ik sta onzettend lenig in de rug te wezen met een houten barkruk boven mijn hoofd geheven. Op de achtergrond een vuur. Hoog. Het laatste wat ik mijzelf dramatisch hoor galmen: ‘En nu gaan we ook nog alle biologen verbranden!’ De volgende dag was mijn veldstudieboek weg. De bus reed voor. Tijd om af te rekenen. De streepjes werden een bedrag. Ik gaf mijn eerste fooi. Blauw, licht en zacht deed ik Frans Hals in de grote rode verweerde mannenhand. Een maand later was ik pabo af.
Ik houd veel van mijn boeken. Ik laat ze vallen. Ik streel ze. Ik doe ze weg. Ik stapel ze. Ik bevuil ze. Ik sorteer ze. Ik huil in ze. Ik kijk naar ze. Een derde boekverbranding lag ook niet in de lijn der verwachting.
Edoch. Afgelopen november stond ik in een onbewaakt moment gevaarlijk dicht met de ISBN 978-90-01-79493-4 boven het vuur van de kachel. Het gaat hem voorlopig niet worden. Na afgelopen woensdag maakt de ISBN 90 5573 250 8 nu de meeste kans. Een derde keer, het zou heel goed kunnen. Dertig jaar na dato. En dan stop ik ermee.