kaplaarzen

Eerst je jas op de grond. Een snottebel aan je neus. Gebukt hinkend op de deurmat om je kaplaars uit te trappen. Net onder je hiel en dan naar boven heen & weer. Je sok hing treurig, nog warm ergens in de laars. De geur van rubber. Zweten kwam later, toen je groot werd. De schacht klapte terug, deukte, vouwde, kon een stootje hebben. Ik had groene, van mijn broer. Ik vond de blauwe met gele rand en veter van mijn broertje veel mooier, ik was echter de middelste in ons doorschuif systeem. Uniseks voor kinderen. Herenmodellen hoog, damesmodellen laag. Waarom? Dat weet niemand. Meer smaken waren er niet of werden domweg niet aangeschaft, het hard zingend ‘rode laarsjes, voor de regen’ ten spijt. Mijn moeder had een paar witte, met krassen grassig en groezelig. Ze stonden eenzaam naast elkaar in de schuur. Een stoffig, spinragrijk hoekje naast bundel hark, bezem en andere stokvormig tuingereedschap.

Buitenspelen. Ik kreeg er geen genoeg van. In de tuin. In het grindpad naast ons huis. Op het pleintje tegenover ons huis. Een straat verder. In de wijk. In de polder. Bij het kanaal. Dat was spannend want eigenlijk te ver weg. Na de dijk, verboden terrein. Toch doen, vrijheid en water. Zou je nog wel op tijd zijn voor het eten? Stenen scheren en verhalen vertellen over het konijneneiland bij de sluis. Fikkie stoken tussen drie bakstenen. Hutten bouwen. Rode besjes prakken om iemand te vergiftigen. Pissebedden in een oud blikje doen. Rupsen in een jampot, folie erover, gaatjes erin: word nou vlinder! Jeukpoeder verzamelen, het binnenste van rozenbottels. Pijltjes schieten. De smaak van natte krantenrepen en plastic. Een simpel stuk lafgeel electriciteitsbuis. De rafeltjes aan je lip. Jongens met supersonisch aan elkaar getapete buizen schoten verder. Je rook naar buiten als je binnenwam. Mijn moeder noemde mij straatmadelief. Ik begreep het niet zo maar het klonk heel mooi.

Ik was een gelukkig kind. De scouting verlengde mijn kaplaarzen tijdperk wel tot mijn 16de. Elke zaterdag naar de boerderij in de polder. De baret en het uniform nam je voor lief. De laarzen verplicht mee op kamp. Er was ook nog school. Klasgenoten mavo-3 rookten en dronken. Ik kroop na het eten bij mijn vader op schoot.

De kaplaarzen verdwenen uit mijn leven. Het buitenspelen ook. Het scouting uniform werd een oranje schort van Albert Heijn. Een baantje en geld. Pas in het gezin Zwagers, was er weer een fier rijtje groen plastic in huis. Ik nam de bruine Meindl bergschoen, de leren Palladium, de Goretex lichtgewicht wandelschoen, zelfs een linnen bootschoen. Niets verving het blote hiel en afgezakte sok gevoel in onverwoestbaar rubber.

Ik weet nog precies wanneer mijn verlangen naar een paar kaplaarzen werd aangewakkerd. Het was op een zaterdag in een klein dorpje vlakbij Fisterra, Galicië. Het was warm, niet heet. De straat hellend. In de slagerij was het vol. Goed vlees, geen vitrine. Een hakblok en een scherp mes. Het blozende slagers echtpaar en rebbelende Spanjaarden. Het was grijs, het regende, het goot. Het water klaterde, klotste, gutste, wrong zich naar beneden. De zee asgrauw en mild. Over de straat kwam een ranke Spaanse aangelopen. Ze wapperde de winkel binnen. Ze droeg een zomers blousje. Een zandkleurig korter dan kort maar keurig short. En kaplaarzen. Natuurlijk, kaplaarzen!

Sindsdien ben ik zoekende. lastig. Eerst waren er alleen Huntermeisjes. Nu struikel je over de merken. Keuze te over. Met hak, met print. Kort, lang, fel, beschaafd, hip of kinky. Vriend D. scoorde onlangs een paar prachtige Aigles. Ze passen haar als geen ander. Ik weet het nog niet. Maar ze komen er wel, geen regenlaarzen maar kaplaarzen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s