Ik heb één plant. Zelfs die is dor. H heeft ‘m even verwend. Komt alles weer goed. Ik herinner uit mijn jeugd dan ook niets met plantjes, behalve een eenmalige kleine studie naar bomen en bloemen voor het felbegeerde scoutinginsigne ‘natuur’, ik had ze allemaal! Mijn broertje verbouwde wat aardbeien en rommelde met zaadjes en zelfgemaakte kasjes. Ik deed mee, voor een aardbei.
Mijn bruine boon in het petrieschaaltje keek ik elke dag naar boven. Helaas, waar andere leerlingen sierlijke frisgroene sliertjes met piepkleine groene blaadjes uit hun boon toverden, bleef die van mij zielig, bleek en slap. Verder dan bosjes droogbloemen, drie gulden vijfennegentig, kwam het niet. Hangend aan het plafond op zijn kop stoffig te wezen. Dat moet in de overgang van Hollie Hobbie naar de wierookfase zijn geweest.
Op mijn 17de met een havo-diploma op zak betrok ik een etage in Rotterdam-Zuid. De houten vloer verfde ik zwart, de muren wit. Een grote matras op de grond. Bij Ikea schafte ik een eettafel, vier klapstoelen, twee draadstoelen en een vierkant LACK tafeltje aan. Mijn bezittingen: een heuse technics installatie, twee mega boxen, ruim honderd cassettebandjes, kleding en wat boeken. Met één simpele autorit was ik over. Ik had een lel van een tv, als je daar een flinke klap op gaf, was het het beeld weer goed maar altijd groen. Op het balkon, kaliber zaadbakje parkeerde ik vuilnis en lege (mand)flessen, roken deed ik binnen.
Ik ontdekte Rotterdam en de markt. Na een maand had ik drie yucca’s voor elk overigens niet meer omhoog te krijgen want dichtgeverfd schuifraam. Ik wilde meer van de zaterdagmiddag plantenman maar het bleef bij die drie wankele, topzware jongens. In goedkope plastic potten. Zo scheef als een hoer. Het irriteerde. De yucca’s werden stoffig, schever. Toen ze ’s nachts gingen omvallen en ik met hartkloppingen in mijn bed lag te wachten tot de inbreker mij zou afmaken, gooide ik ze naar beneden bij het grofvuil. Dat deed ik ook met mijn eerste kerstboom. Naar beneden van 3-hoog, op het kruis: in een klap kaal. Mooi. De versiering van zo’n kerstboom mislukt bij mij ook volledig. Sindsdien hou ik het in de winter bij kaarsen. Twee. Het matje,
Na wat verder huren kwam dan eindelijk mijn eerste koophuis. Een benedenwoning aan de Honingerdijk, openslaande deuren en jawel een granieten terras met een lapje grond. Mijn hoofd wilde groen, ik ging lezen over groen. Een tuinplan. Een mooi boekje met vakjes waarin kaartjes van planten en een mooie verdeling in rubrieken. Een mooi begin. Zorgvuldige ordening. Het bleek ingewikkeld en vergde geduld. Geïnspireerd door hete zomers met vriendje Lazarus, maakte ik mijn terras Grieks. Ik verfde potten fel lichtblauw, de stoeltjes werden turqoise en andere zeekleuren. De liefde vasthouden tot diep in de winter. Ik was dé tuinman van het het rijtje en de eerste met dieproze roze petunia’s en weelderige rode hanggeraniums.
Ik wilde meer: voornamelijk muren bedekt met bougainville. Er kwamen rollen graszoden, ik schafte een maaiertje aan. Ik kocht voor een godsvermogen de uitbundigste bloeiers. Mijn plan kende geen diepte of lange termijn. Zomers vertrok ik naar het zuiden. Mijn vader, twee linkerhanden, mijn moeder het groene gen én timmermansoog bouwden tijdens mijn zeven weken reizen in de bloedhitte mijn schuur en trokken met gevaar voor eigen leven alle reuzenberenklauwen uit de grond. Ik was afwezig. Ik vergat mijn huis, mijn plantjes, mijn terras. Ik vergat Nederland, de rekeningen het werken en bloeide lange weken tussen olijfbomen en wilde oregano.
Op de eerste schooldag stond ik ontredderd weer in mijn lokaal. Het najaar werd verzacht op mijn terras, met water en kunstgrepen kalefaterde ik de bloempjes, mijzelf weer op. De winterharde planten deden het niet. Mijn droom van een louter met diepblauw beplant tuintje werd nooit werkelijkheid. De verf bladderde van de potten, het tafeltje trok krom.
Op de IJsseldijk maakte ik nog een keer een doorstart. Ik schafte bij farmservice Kroese een werkmanstuinbroek aan. Het werden blauwe potten, daarna kwam al snel mijn witte periode. Alles weer om. De den haalden we neer, de apebroodboom hakten we om. We zaaiden een veldje gras, stortten grind. Een kruidentuin met rozemarijn en bieslook. Twee blauwe regens bloeien na heel wat jaren, vooral aan de achterkant van de schutting. Onze kers is hoog en geeft niets, uit de peer komen in het najaar muffe aangevreten vruchten als potten appelmoes naar beneden vallen, ze zijn niet te eten, ze zijn niet te koken. Vorig jaar probeerde ik twee witte petunia’s, ze waren uitgebloeid toen er eindelijk de kijkers voor het huis kwamen. Het ontbreekt mij aan ijver om heel meditatief de droge bloemetjes eruit te plukken De lange zomervakantie is en blijft een spelbreker.
Ik vind het mooi zo. Ik heb mijn droomtuin aangepast. Gras en steen. Een oranje tractor, een flinke schuur en een schelpenpad. Lavendel en de koperen buitendouche. De enige die hier verder nog wortel schiet is Jozef, maar die staat op z’n kop. In bloemen ben ik ook niet best. Twee bossen witte tulpen, dat red ik. Met een schaar allemaal tegelijk afknippen en in een bak. Bloemen ‘leuk’ in het water zetten maakt mij nerveus. Gelukkig is er basilicum en platte peterselie. Mijn groen. Het heeft met eten te maken. Wegdromen dan maar bij mooie plaatjesboeken waarin wit gekalkte huizen met lange houten tafels, verweerde bakken, patio’s met terracotta tegels en linnen doeken tegen de zon.
Ik en groen. Alleen bij het huisje in Frankrijk. De tuin, een paradijs. Vijgen en appels bij de buren, langs de weg. Na het ontwaken vers brood, roomboter en altijd zelfgemaakte jam. Langs het hek een druif, machtige oleanders een wilde roos tegen de muur. Ik aai het amandelboompje. In de boomgaard is het koel en stil. Wind en het geruis van de blaadjes van het jonge appelboompje en de lage, gestutte pruimenboom. Ik fluister zachtjes tegen de mooiste kersenboom. Daar kan ik het wel. Hier gaat het niet. Mijn handen doen het niet: groen.